Skip to: Aanpak van stigma

Kenniscentrum Phrenos website

Aanpak van stigma

Uit onderzoek blijkt dat eenmalige anti-stigmacampagnes in massamedia wel tot enige bewustwording onder burgers leiden, maar dat dit effect zelden beklijft. Daarvoor zijn meer specifieke en herhaalde activiteiten nodig. Voor het terugdringen van het publieke stigma zijn, naast de inzet van cliënten en van de ggz, ook de bijdragen van andere maatschappelijke partners noodzakelijk, waaronder publieke gezagsdragers (Gronholm e.a., 2017; AKWA, 2017; zie ook Van Weeghel e.a., 2016). Destigmatiseringsprogramma’s zijn succesvol als zij specifiek gericht zijn op van tevoren gekozen leerdoelen van een bepaalde doelgroep, bijvoorbeeld werkgevers. Kernelementen voor zulke programma’s zijn:

  • contact met mensen met een psychische aandoening (cliënten en ervaringsdeskundigen);
  • activiteiten die aansluiten bij de doelgroep en lokaal georganiseerd worden;
  • voorlichting door en/of ontmoeting met mensen met eigen ervaring;
  • duurzaam contact en herhaling daarvan op verschillende momenten en plaatsen (Stuart e.a., 2012).

Drie effectieve strategieën bij publiek stigma

Zelfstigma wordt vaak individueel benaderd en heeft meestal een plaats in de individuele behandeling, bij herstelondersteuning en rehabilitatie (Yanos e.a., 2012). Succesvol individueel herstel in sociale rollen (bijvoorbeeld op het werk) werkt tegen zelfstigma, maar is ook een effectieve manier om publiek stigma te bestrijden (Perkins e.a., 2009; Oudejans e.a., 2018).

Strategieën tegen publiek stigma richten zich op het beïnvloeden van negatieve cognities, emoties en discriminerend gedrag. Hieronder belichten we drie effectieve anti-stigmastrategieën.

1 Contact tussen mensen met en zonder een psychische aandoening werkt het best
Kleinschalige en structurele contactmomenten tussen mensen met en zonder een psychische aandoening blijken zeer effectief bij het bestrijden van publiek stigma, met name als er voorlichting wordt gegeven (Corrigan & Penn, 1999). Denk bijvoorbeeld aan face-to-face-contact, zoals een ervaringsdeskundige die betrokken wordt bij workshops, in lessen of bij publieke evenementen. Ook indirect contact blijkt te werken. Denk aan het beluisteren van ervaringsverhalen via film of video, in een workshop of op een training (Clement e.a., 2012).
Dit vergroot het potentiële bereik aanzienlijk. De gewenning die optreedt tijdens deze contactmomenten vermindert het stigma, vooral als het contact plezierig is. Mensen voelen zich ongemakkelijk als blijkt dat hun eerdere mening niet overeenkomt met de werkelijkheid. Gevolg: ze stellen hun opvattingen bij. ‘Zij’ horen nu weer bij ‘ons’.

2 Voorlichting: ontkracht mythen en benadruk mogelijkheden tot herstel
De negatieve houding ten opzichte van psychische aandoeningen hangt vaak samen met de veronderstelling dat deze aandoeningen beheersbaar zijn en dat mensen die eraan lijden dus zelf verantwoordelijk zijn voor hun afwijkende gedrag. Mensen zijn minder bang en hun houding is positiever (Lincoln e.a., 2008) als ze beter op de hoogte zijn van de psychosociale oorzaken en herstelmogelijkheden van psychische aandoeningen. Ook blijkt uit onderzoek dat voorlichting het effectiefst is als het wordt toegespitst op afzonderlijke doelgroepen, zoals werkgevers, jongeren op school, werknemers in de zorg of migrantengroepen.

Voorlichting in combinatie met contact heeft meer effect op houding en beeldvorming dan protesteren tegen de onrechtvaardigheid van ongelijke behandeling van mensen met een psychische aandoening. Dat neemt niet weg dat in de sfeer van rechten en wet- en regelgeving krachtig protesteren bij ongelijke behandeling nodig is. Ook om correcties op stereotype beeldvorming in de media af te dwingen.

3 Protesteren: maak een vuist tegen de onrechtvaardigheid van stigmatisering
Protesteren tegen stereotype beelden, bijvoorbeeld in de media, doet een moreel beroep op burgers om cliënten of ex-cliënten positief te behandelen. Het dwingt hen om na te denken en bij te leren over stigma. Deze strategie is echter het minst effectief, omdat het geen blijvende positieve verandering in beeldvorming tot stand blijkt te brengen. Ook de algemene weerzin tegen ‘het opgeheven vingertje’ kan hierbij een rol spelen.

Back To Top