Personen uit een UltraHoog Risico-groep die in hun jeugd seksueel getraumatiseerd zijn ontwikkelen twee tot vier maal zo vaak een psychose in vergelijking met degenen zonder seksueel trauma
Uit de literatuur komt naar voren dat mensen die een psychose hebben ontwikkeld of een risico op een psychose lopen vaak trauma’s in de kindertijd hebben beleefd. In deze Australische studie werd bij een cohort met een UltraHoog Risico (UHR) op psychose onderzocht of er een verband is tussen een jeugdtrauma en de overgang van de UHR-fase naar een psychotische stoornis. Het totale onderzochte UHR-cohort bedroeg 416 personen die tussen 1993 en 2006 door de Personal Assessment and Clinical Evaluation (PACE) kliniek in Melbourne behandeld zijn. Op baseline en bij follow-up (die in 2008 en 2009 plaatsvond) werden allerlei instrumenten afgenomen om de psychopathologie, het functioneren en ervaren trauma te meten. In deze studie werden data gebruikt die zijn verzameld met de Childhood Trauma Questionnaire (CTQ). De CTQ werd door 233 cliënten ingevuld. De CTQ heeft vijf subschalen: fysiek misbruik, seksueel misbruik, emtioneel misbruik, lichamelijke en emotionele verwaarlozing. De belangrijkste uitkomst was de overgang naar een psychotische stoornis. Die werd bepaald met de Comprehensive Assessment of At-Risk Mental States (CAARMS). Van degenen die de CTQ hadden ingevuld gaf 71% aan geen seksueel misbruik te hebben ervaren. Degenen die in lichte, matige of ernstige mate seksueel misbruik hadden ervaren, ontwikkelden twee tot vier zo vaak een psychose dan degenen die geen seksueel misbruik hadden ervaren. Voor de andere vormen van misbruik, zoals gemeten met de CTQ, werden er geen significante verbanden gevonden tussen ervaren misbruik en het ontwikkelen van een psychose.
Thompson AD, Nelson B, Yuen HP, Lin A, Amminger GP, McGorry PD, Wood SJ & Yung AR (2014). Sexual Trauma Increases the Risk of Developing Psychosis in an Ultra High-Risk “Prodromal” Population. Schizophrenia Bulletin 40 (3): 697-706.
Trefwoord: Vroege Psychose
Meta-analyse: cognitieve tekorten zijn al aanwezig tijdens de prodromale fasen van een psychose
Een van de karakteristieken van schizofrenie is het frequent voorkomen van cognitieve tekorten. Er zijn aanwijzingen dat die tekorten een onderdeel zijn van een abnormale neurologische ontwikkeling. Het is nog niet duidelijk of tijdens en na de ontwikkeling van een psychose de cognitieve prestaties afnemen. In deze meta-analyse (25 studies) werd het cognitieve functioneren op de lange termijn vergeleken tussen cliëntengroepen met een Eerste Psychotische Periode (EPP) (n=905), cliëntengroepen met een UltraHoog Risico op Psychose (UHR) (n=560) en gezonde controlegroepen (n=405). Alleen studies die een follow-up meting tussen de 1 en 5 jaar na baseline hadden uitgevoerd werden in de meta-analsye opgenomen. In de verschillende studies werden vele verschillende meetinstrumenten gebruikt om cognitieve functies te meten. Elk instrument werd ingedeeld bij een van de volgende domeinen: verbaal geheugen, visueel geheugen, executieve functies, spreekvaardigheid, aandacht, verbaal werkgeheugen en snelheid van informatieverwerking. Het bleek dat de algemene cognitiescores van alle drie de groepen (EPP, UHR en controles) in de loop van de tijd significant toenamen. De gemiddelde gewogen effectgrootte voor cognitieve veranderingen, uitgedrukt in Cohen’s d, was voor FEP 0.30, voor UHR 0.23 en voor Controles 0.38. Er zijn duidelijk geen aanwijzingen dat bij EEP- en UHR-populaties een verslechtering optreedt in de loop van de tijd. De cognitieve tekorten zijn al aanwezig voor de prodromale fasen van de psychose zich manifesteren. Dit ondersteunt het neuro-ontwikkelingsmodel ter verklaring van het ontstaan van schizofrenie.
Bora E & Murray RM (2014). Meta-analysis of Cognitive Deficits in Ultra-high Risk to Psychosis and First-Episode Psychosis: Do the Cognitive Deficits Progress Over, or After, the Onset of Psychosis? Schizophrenia Bulletin 40 (4): 744-755.
Trefwoord: Vroege Psychose
In de hersenen van personen met schizofrenie zijn de verbindingen tussen de amygdala en de orbitofrontale cortex significant minder dan bij personen met een groot risico op schizofrenie en gezonde controles
Veranderingen in hersencircuits waar amygdala (amandelkern) bij betrokken zijn worden vaak in verband gebracht met schizofrenie. Het is onbekend of er veranderingen in die circuits optreden in verschillende fasen van de ziekte. In deze Amerikaans-Chinese cross-sectionele studie werden hersenscans gemaakt van de verbondenheid van de amygdala met andere hersengebieden met behulp van resting-state functional connectivity magnetic resonance imaging (rs-fcMRI). Er werden vier groepen met elkaar vergeleken: gezonde personen (controlegroep) (n=96), personen met een hoog risico op schizofrenie (HR) (n=21), personen die in de vroege fase van schizofrenie zitten (EC-SCZ) (n=28) en personen met chronische schizofrenie (C-SCZ) (n=20). De belangrijkste conclusies zijn: 1. Schizofrenie wordt significant geassocieerd met verminderingen in de verbindingen tussen de amygdala en de orbitofrontale cortex. De effectgrootte ten opzichte van de controlegroep en de HR-groep was bij de EC-SCZ-groep Cohen’s d =1.0 en bij de C-SCZ-groep d = 0.97. De limbisch-prefrontale functie lijkt bij personen met schizofrenie sterk beperkt. 2. Ook werd aangetoond dat er een verband is tussen de ernst van de symptomen zoals gemeten met de Brief Psychiatric Rating Scale (BPRS) en een vermindering van de verbindingen. 3. Personen uit de HR-groep lieten ten opzichte van de controlegroep een sterkere verbinding tussen de amygdala en de hersenstam zien: Cohen’s d HR vs Controlegroep = 1.54. Bij hen is er meer actitiviteit in een hersencircuit dat betrokken is bij stress response.
Anticevic A, Tang Y, Cho YT, Repovs G, Cole MW, Savic A, Wang F, Krystal JH & Xu K (2014). Amygdala Connectivity Differs Among Chronic, Early Course, and Individuals at Risk for Developing Schizophrenia. Schizophrenia Bulletin 40 (5): 1105-1116.
Trefwoord: Vroege Psychose
In een Klinische HoogRisico (KHR) groep wordt de overgang naar een psychose het beste voorspeld door een slechte sociaal-persoonlijke aanpassing en de laagste P300 amplitudes
In het kader van een Europees project (EPOS) en de Dutch Prediction of Psychosis Study (DUPS) is met behulp van meetinstrumenten op de domeinen neuropsychologie, psychopathologie, neurofysiologie, sociaal functioneren, omgevingsfactoren en premorbide aanpassing aangetoond dat de transitie naar een psychose bij hoogrisicogroepen significant wordt geassocieerd met verminderde verbale informatieverwerking, toegenomen sociale anhedonie, wonen in een grote stad, slechte premorbide aanpassing en lage amplitude van de pariëtale P300 event-related potential (ERP). In deze Nederlandse studie werd bekeken welke predictoren het beste de overgang tot een psychose op individueel niveau voorspellen. Het betrof een groep met een Klinisch HoogRisico (KHR) op een psychose (n=61). De groep werd drie jaar gevolgd. De volgende instrumenten werden afgenomen: Structured Interview for Prodromal Syndromes; de Bonn Scale for the Assessment of Basic Symptoms Prediction list (BSABS-P), de Premorbid Adjustment Scale (PAS), de verbal fluency test en de P300 ERP. De P300 ERP is een afgeleide van het EEG en geeft een indicatie van de snelheid en kwaliteit van de informatieverwerking. De P300 is het gedeelte van de ERP dat rond 300 msec na aanbieding van een stimulus optreedt. De P300 wordt opgewekt door hoge en lage tonen aan te bieden. Van de PAS werden alleen de items ‘sociaal-seksuele aspecten van het leven tijdens de vroege adolescentie’ en ‘pre-morbide sociaal-persoonlijke aanpassing’ gebruikt. Na 3 jaar hadden 18 deelnemers (29,5%) een psychose gekregen. De belangrijkste voorspellende waarde hadden de premorbide PAS-scores (hazard ratio [HR] = 2.13) en de pariëtale P300 amplitudes (HR=1.27). De prognostische score (PS) had in het gehanteerde model een sensitiviteit van 88,9% en een specificiteit van 82,5%. Met behulp van de PS konden drie risicogroepen onderscheiden worden. In de groep met de slechtste PAS-scores en de laagste P300 amplitudes kreeg 74% een psychose.
Nieman DH, Ruhrmann S, Dragt S, Soen F, Van Tricht MJ, Koelman JHTM, Bour LJ, Velthorst E, Becker HE, Weiser M, Linszen DH & De Haan L (2014). Psychosis Prediction: Stratification of Risk Estimation With Information-Processing and Premorbid Functioning Variables. Schizophrenia Bulletin 40 (6): 1482-1490.
Trefwoord: Vroege Psychose
Bij adolescenten met een Eerste Psychotische Periode (EPP) leidt een langere Duur van een Onbehandelde Psychose (DOP) tot slechtere functionele en klinische uitkomsten
Uit studies onder volwassenen die een Eerste Psychotische Periode (EPP) hebben meegemaakt is bekend dat er een verband is tussen een langere Duur van een Onbehandelde Psychose (DOP) en slechtere klinische en sociale uitkomsten. In deze Spaanse studie werd bij een groep waarbij de EPP zich vóór het 18de levensjaar heeft voorgedaan (N=80) onderzocht of dat verband er ook voor adolescenten is. Op baseline en na twee jaar werden functionele en klinische evaluaties uitgevoerd. Voor de functionele beoordeling werd de Children’s Global Assessement of Functioning (C-GAF) gebruikt. Premorbide sociale aanpassing werd gemeten met de Premorbid Adjustment Scale (PAS). De ernst van de symptomen werd gemeten met de Positive and Negative Syndrome Scale (PANNS). Ook werd het gebruik van antipsychotica geïnventariseerd en werd de Wechsler Intelligence Scale for Children afgenomen. Na twee jaar onderscheidde men drie diagnostische groepen: schizofrenie (n=47), affectieve psychose (n=22) en andere psychoses (n=11). De invloed van de DOP op de uitkomsten werd bepaald door multivariabele regressie modellen. Het bleek dat de DOP de enige variable was met een significant verband ten opzichte van de C-GAF score na twee jaar (β=-0.13). Alleen DOP en premorbide aanpassing hadden een significant verband met veranderingen in de C-GAF scores (respectievelijk β=-0.01 en β=-0.09). Ook voor adolescenten is er dus een duidelijke associatie tussen een langere DOP en slechte functionele en klinische uitkomsten. Een langere DOP voorspelde zowel een lagere C-GAF score na twee jaar als minder toename in de C-GAF scores in de follow-up periode. Een vroege opsporing van psychoses kan de DOP verkorten en het beloop van de ziekte gunstig beïnvloeden.
Fraguas D, Del Rey-Mejías A, Moreno C, Castro-Fornieles J, Graell M, Otero S, Gonzalez-Pinto A, Moreno D, Baeza I, Martínez-Cengotitabengoa M, Arango C & Parellada M (2014). Duration of untreated psychosis predicts functional and clinical outcome in children and adolescents with first-episode psychosis: A 2-year longitudinal study. Schizophrenia Research 152 (1): 130-138.
Trefwoord: Psychotische aandoeningen
Het risico dat de symptomen terugkomen nadat gestopt is met antipsychotische medicatie is heel groot bij groepen die een Eerste Psychotische Periode (EPP) hebben doorgemaakt
De meeste mensen die een eerste (acute) episode van schizofrenie (EPP) hebben meegemaakt ervaren een afname van de symptomen binnen een jaar nadat de behandeling is begonnen. Het is niet duidelijk hoe lang met de antipsychotische medicatie moet worden doorgegaan. Uit een meta-analyse uit 2012 van Leucht et al. kwam naar voren dat gemiddeld 65% van de patiënten die met medicatie waren gestopt binnen één jaar weer terugvielen. Van degenen die medicatie waren blijven gebruiken kreeg 27% weer psychotische symptomen. Omdat volgens de Canadese auteurs van dit artikel aan de studies uit die meta-analyse veel methodologische haken en ogen zitten, hebben ze een systematische review uitgevoerd om te bepalen wat het risico is op het terugkomen van psychotische symptomen als er met medicatie wordt gestopt. Er werden alleen studies meegenomen die aan de volgende criteria voldeden: a. alleen personen die een eerste niet-affectieve psychose hadden doorgemaakt; b. de onderzochte groep moest een remissie van symptomen van minimaal zes maanden hebben doorgemaakt voordat met de medicatie werd gestopt; c. minimaal zes maanden na het stoppen met medicatie moet gemeten zijn of de symptomen waren teruggekomen of dat er een volledige terugval was. Er bleken slechts zes studies aan alle eisen te voldoen. In de meta-analyse van Leucht waren 65 studies meegenomen. De belangrijkste uitkomst van deze systematische review is dat binnen één jaar nadat er met medicatie werd gestopt tussen de 57% en 91% van de patiënten weer (psychotische) symptomen kreeg: het gewogen eenjaars gemiddelde van de mate van terugval bedraagt 77%. Na twee jaar was dit opgelopen tot 90%. Het gewogen gemiddelde van de terugval bij de patiënten die medicatie waren blijven gebruiken was 3%. Ondanks de bijwerkingen van antipsychotica, kan het afbouwen van deze medicatie niet worden aanbevolen, aldus de auteurs.
Zipursky RB, Menezes NM & Streiner DL (2014). Risk of symptom recurrence with medication discontinuation in first-episode psychosis: A systematic review. Schizophrenia Research 152 (2-3): 408-414.
Trefwoord: Psychotische aandoeningen
Bij cliënten met risico op psychose wordt overgang naar psychose beter voorspeld door combinatie van symptomatische UHR-criteria én zelf-rapportage van cognitieve stoornissen dan door één van beide metingen apart
Hoewel cognitieve tekorten als een belangrijk kenmerk van schizofrenie worden beschouwd, wordt deze dimensie niet meegenomen in de UltraHoge Risico (UHR)-criteria van de SIPS. De Structured Interview of Prodromal Syndromes (SIPS) meet Attentuated Psychotic Symptoms (APS) en Brief Intermittent Psychotic Symptoms (BLIPS). De cognitieve tekorten en verstoringen kunnen in kaart worden gebracht met het zelfgerapporteerde basissymptoomcriterium Cognitive Disturbances (COGDIS) van het Schizophrenia Proneness Instrument, Adult version (SPI-A). In deze Duitse naturalistische 4-jaars follow-up studie werd de overgang naar een Eerste Psychotische Periode (EPP) onderzocht bij 246 patiënten die behandeld werden door het Keulse Früherkennungs- und Therapiezentrum für psychische Krisen (FETZ), waarbij de associatie tussen zo’n overgang en het gecomineerde en aparte gebruik van UHR-criteria en COGDIS-criteria met elkaar vergeleken werden. Binnen 4 jaar na het eerste contact met de FETZ kregen 81 patiënten (32,8%) een EPP. Van alle patiënten voldeed 78,9% op baseline aan een risicocriterium (òf alleen UHR-criterium, òf alleen COGDIS criterium òf een combinatie van beide). Van de personen die minstens één risicocriterium hadden was de gemiddelde tijd tot de overgang naar een psychose 34,3 maanden. Om de cumulatieve Hazard Rate (HR) te berekenen werd een Kaplan-Meier survival analyse uitgevoerd. Het bleek dat de patiënten die zowel aan een UHR- als aan een COGDIS-criterium voldeden (n=127) significant een hoger risico liepen om psychotisch te worden (HR=0.66, na 48 maanden) en sneller de overgang doormaakten dan patiënten die alleen aan een UHR-criterium (n=37; HR=0.28) of alleen aan een COGDIS-criterium (n=30; HR=0.23) voldeden. Het meten van zowel symptomatische UHR-criteria als COGDIS-criteria om het risico op psychose op te sporen verhoogt de sensitiviteit om personen op te sporen die echt risico lopen.
Schultze-Lutter F, Klosterkötter J & Ruhrmann S (2014). Improving the clinical prediction of psychosis by combining ultra-high risk criteria and cognitive basic symptoms. Schizophrenia Research 154 (1-3): 100-106.
Trefwoord: Psychotische aandoeningen
Bij personen die een Eerste Psychotische Periode (EPP) hebben doorgemaakt komt suïcide het vaakst voor bij de groep met Pychotische Depressie
Patiënten met een Eerste Psychotische Periode (EPP) lopen meer risico suïcide te plegen, vooral in de eerste fase van de psychotische stoornis. In deze nationale cohort studie van patiënten die tussen 1973 en 1978 in Zweden geboren zijn en tussen hun 15e en 30ste waren opgenomen met een EPP (n=2819), werd onderzocht hoeveel personen met EPP suïcide pleegden en wat de relatieve invloed van een aantal risicofactoren was. Er werd gebruik gemaakt van een aantal Zweedse bevolkingsregistraties: het medische geboorteregister, het nationale patiëntenregister, het doodsoorzakenregister, het register van veroordelingen, het Zweeds register van kinderen en jeugdigen, het overzicht van inkomens en het nationale schoolregister. De risicofactoren voor suïcide werden in 5 categorieën verdeeld: psychiatrische factoren, familiale factoren, sociale factoren, premorbide intellectueel functioneren en andere factoren. In totaal kwamen 121 EPP-patiënten door suïcide om het leven in de onderzochte periode (tot eind 2008). Per 1000 persoonsjaren was de Incidence Rate Ratio (IRR) op suïcide: 4,3 (95%BI: 3.5–5.0). Het grootste aantal suïcides kwam voor bij de diagnostische groepen Psychotische Depressie (IRR=7.8 per 1000 persoonsjaren) en Waanstoornis (Delusional Disorder): IRR=6.9 per 1000 persoonsjaren. De belangrijkste risicofactoren op suïcide zijn: eerder in het ziekenhuis opgenomen zijn geweest wegens zelfbeschadiging (IRR=2.7), een familielid in de eerste lijn met schizofrenie of bipolaire stoornis hebben (IRR=2.1), veroordeeld zijn voor het plegen een gewelddadige misdaad (IRR=2.0) en een middelenverslaving hebben (IRR=2.0). Gemeenschappelijk bij de meeste van deze risicofactoren is een grote mate van impulsiviteit, wat ook geassocieerd wordt met het risico op suïcide.
Björkenstam C, Björkenstam E, Hjern A, Bodén, R & Reutfors J (2014). Suicide in first episode psychosis: A nationwide cohort study. Schizophrenia Research 157 (1-3): 1-7.
Trefwoord: Psychotische aandoeningen
In Ierland daalt een groot deel (43%) van de mensen die een Eerste Psychotische Periode (EPP) heeft doorgemaakt op de maatschappelijke ladder
Omdat psychotische stoornissen worden geassocieerd met problemen bij het vinden van werk, is het waarschijnlijk dat de meesten die daaraan lijden niet in dezelfde sociale klasse als hun ouders zullen blijven. Het doel van deze Ierse studie was om bij twee cohorten van mensen die in een bepaald gebied in een bepaalde periode (van 1995-1999 en van 2005-2011) behandeld waren voor een EPP (n=330) te bekijken in hoeverre de verdeling over de zes sociale klassen, zoals die door het Ierse bureau voor de statistiek wordt gehanteerd, van die personen afwijkt van de algemene verdeling en om te kijken welke sociale mobiliteit met EPP wordt geassocieerd. De gehanteerde sociale stratificatie is op basis van beroepen. Diagnoses werden vastgesteld met de Structured Clinical Interview for DSM IV (SCID) en klinische evaluaties werden gedaan met o.a. de Calgary Depression Scale for Schizophrenia (CDSS), Beck Hopelessness Scale (BHS) en de Suicidal Intent Scale (SIS). De sociale klasse bij geboorte werd bepaald door het beroep van de vader op de geboorteakte. Het bleek dat van de algemene bevolking 23,9% in de drie laagste sociale klassen zit, tegenover 46,4% van de personen met een EPP. Van de EPP-groep bleek op het moment dat de EPP zich voordeed, 42,7% ervan was gezakt op de maatschappelijke ladder, 32,1% was in dezelfde sociale klasse gebleven en 25,2% was in een hogere sociale klasse terecht gekomen. De personen die in een lagere sociale klasse terecht waren gekomen hadden vaker een niet-affectieve stoornis en/of comorbide cannabisafhankelijkheid en/of een Duur van een Onbehandelde Psychose (DOP) van langer dan vier maanden. Opmerkelijk was dat degenen die in hun sociale klasse bleven of naar een hogere klasse stegen een groter risico liepen zich hopeloos te voelen.
O’Donoghue B, Lyne JP, Fanning F, Kinsella A, Lane A, Turner N, O’Callaghan E & Clarke M (2014). Social class mobility in first episode psychosis and the association with depression, hopelessness and suicidality. Schizophrenia Research 157 (1-3): 8-11.
Trefwoord: Vroege Psychose
De introductie van VIP-teams leidt in Engeland tot een afname van de Duur van een Onbehandelde Psychose (DOP)
In Engeland werd al in 2000 besloten dat elke regio een Vroege Interventie Psychose (VIP)-team moet krijgen. Een belangrijk doel van dit beleid is dat de DOP maximaal 6 maanden mag duren. De VIP-teams zijn niet overal op dezelfde tijd tot stand gekomen. De UK National evaluation of the development and impact of early intervention services (National EDEN) verzamelt data over de VIP-teams en bestudeert o.a. of de DOP afneemt. In een studie uit 2011 werd beweerd dat de introductie van VIP-teams op zich niet tot een afname van de DOP leidt. Dit onderzoek is daar een reactie op. Er werden data uit de EDEN-studie gebruikt om te kijken of na de oprichting van een VIP-team sneller wordt behandeld dan ervoor. De DOP’s van naar VIP-teams verwezen cliënten (n=986) werden verzameld bij 7 bestaande VIP-teams (opgericht tussen 1995-2005) en 7 nieuwe VIP-teams (opgericht tussen 2005-2007) en werden voor vier opeenvolgende jaren met elkaar vergeleken. Het bleek dat de mediane DOP voor bestaande VIP-teams 77 dagen was en voor nieuwe VIP-teams 89 dagen, voor beide dus minder dan 3 maanden. Bij nieuwe VIP-teams was er een significante jaarlijke neerwaartse trend voor de DOP (F1,549 =8.4, p=0.004). Dat gold niet voor de bestaande VIP-teams: F1,429=1.7, p=0.19). Bij de nieuwe VIP-teams was in de eerste jaren een significante trend waar te nemen dat het deel van de cliënten dat binnen de 6 maanden behandeld werd toenam. Dat gold niet voor de bestaande VIP-teams. Na een aantal jaren stabiliseren de DOP’s op een bepaald niveau. Duidelijk is wel dat als gevolg van de invoering van VIP-teams personen met een Eerste Psychotische Periode (EPP) sneller en beter behandeld worden dan daarvoor.
Marshall M, Husain N, Bork N, Chaudhry IB, Lester H, Everard L, Singh SP, Freemantle N, Sharma V, Jones PB, Fowler D, Amos T, Tomenson B & Birchwood M (2014). Impact of early intervention services on duration of untreated psychosis: Data from the National EDEN prospective cohort study. Schizophrenia Research 159 (1): 1-6.
Trefwoord: Vroege Psychose
In Australië blijkt 31% van de personen met een psychotische stoornis als kind te zijn mishandeld
Uit de literatuur komt naar voren dat er een verband zou kunnen zijn tussen kindermishandeling en ernstige psychische problemen, waaronder psychotische stoornissen. Bij de meeste studies gaat het om kleine aantallen. In deze studie is gebruik gemaakt van data van de 2010 Australian National Survey of Psychosis. Hierbij werd op de eerste plaats in een gebied waarin ongeveer 10% van de Australische bevolking woont bij iedereen die zich bij de hulpverlening meldde een speciale psychose screener afgenomen. Daarna werd van iedereen die hierop positief voor psychose had gescoord een representatieve steekproef genomen (n=1825). Deze 1825 personen werden geïnterviewd en de volgende zaken werden vastgesteld: psychopathologie volgens ICD-10, middelengebruik, fysieke gezondheid, functioneren (met de Multidimensional Scale of Independent Functioning) en classificatie van eventuele kindermishandeling in vier typen: seksueel misbruik, lichamelijke mishandeling, emotionele mishandeling of verwaarlozing. Het bleek dat 30,6% van de respondenten mishandeld of misbruikt was voordat de psychotische stoornis zich manifesteerde. Vrouwen waren bijna drie keer zo vaak mishandeld of misbruikt dan mannen (OR=2.8). In de algemene Australische bevolking is de geschatte prevalentie van seksueel misbruik en mishandeling in de kindertijd 15.5%. Er bleek geen significant verband te zijn tussen kindermishandeling en het type psychose (affectief of niet-affectief), het beloop van de stoornis, de leeftijd van de eerste psychose of middelenmisbruik. Er was wel een significant verband tussen slachtoffer te zijn geweest van kindermishandeling en het hebben van een subjectieve denkstoornis, meer suïcide pogingen te hebben gedaan, slecht premorbide sociaal functioneren en het hebben van een premorbide persoonlijkheidsstoornis (bij vrouwen) en een angststoornis (bij mannen). Behandelaars zouden altijd naar kindermishandeling moeten vragen bij personen met een psychotische stoornis.
Shah S, Mackinnon A, Galletly C, Carr V, McGrath JJ, Stain HJ, Castle D, Harvey C, Sweeney S & Morgan VA (2014). Prevalence and impact of childhood abuse in people with a psychotic illness. Data from the second Australian national survey of psychosis. Schizophrenia Research 159 (1): 20-26.
Trefwoord: Psychotische aandoeningen
In de hersenen van personen met een beginnende schizofrenie zijn zowel de structurele als de functionele verbindingen minder sterk dan bij een controlegroep en dat verergert in de loop der tijd
In deze Chinese studie werden door middel van Diffusion Tensor Imaging (DTI) en fMRI de structurele verbindingen en de functionele verbindingen in beeld gebracht van de hersenen van een groep personen die in de laatste drie jaar schizofenie (n=28) had gekregen en die beelden werd vergeleken met die van de hersenen van een gezonde controlegroep (n=26). De schizofeniepatiënten hadden nog geen of nog maar zeer kort antipsychotica gebruikt. Via DTI kan de fractionele anisotropie (FA) gemeten worden. Hierbij wordt de mate van diffusie van watermoluculen in de witte stof van de hersenen gemeten. Het bleek dat de FA-waarden bij de schizofreniepatiënten significant lager waren dan bij de controlegroep, met name in de hersengebieden corpus callosum (hersenbalk) en corona radiata. De hersenbalk speelt een belangrijke rol bij het integreren van gecompliceerde informatie. De corana radiata is belangrijk in de vorming van de representaties. Dit zegt iets over de structurele verbindingen. Via fMRI werden de functionele verbindingen gemeten in vier knooppunten van het Default Mode Network (DMN). Het DMN is het ‘terugvalnetwerk’ van de hersenen, dat zijn de verbindingen die actief zijn in de rusttoestand. Het DMN is gerelateerd met innerlijke activiteit en cognitieve controle. In vergelijking met de uitslagen van de controlegroep bleek dat de functionele verbindingen tussen de cortex singularis posterior (PCC) en het bilaterale temperopartiëtaal knooppunt (TJP) significant minder waren bij de schizofreniepatiënten. Bij patiënten die al langer aan schizofrenie leden bleek dat het linker deel van de TJP geleidelijk een zwakkere functionele verbinding kreeg met de PCC en de mediale prefrontale hersenschors (cortex) in het DMN-gebied. Bij vroege schizofreniepatiënten zijn de structurele en functionele netwerken in de hersenen al beschadigd en deze beschadigingen worden erger naar verloop van tijd.
Zhang F, Qiu L, Yuan L, Ma H, Ye R, Yu F, Hu P, Dong Y & Wang K (2014). Evidence for progressive brain abnormalities in early schizophrenia: A cross-sectional structural and functional connectivity study. Schizophrenia Research 159 (1): 31-35.
Trefwoord: Psychotische aandoeningen
Bij personen met een Eerste Psychotische Periode (EPP) blijkt de hersenschors dunner en de nucleus caudatus kleiner dan bij de controlegroep, maar dat lijkt geen invloed te hebben op klinische uitkomsten
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat mensen die een Eerste Psychotische Periode (EPP) doormaken afwijkende hersenvolumes kunnen hebben. Door moderne, geavanceerde neuroimaging technieken kunnen morfometrische afwijkingen, zoals de dikte van de cortex en hersenwindingen, beter in kaart worden gebracht. In deze Ierse studie werd onderzocht in hoeverre personen met EPP (n=46) afwijkende subcorticale structuren hebben ten opzichte van een gezonde controlegroep (n=46) én of er een verband is tussen die eventuele afwijkingen en klinische uitkomsten na 3 jaar. Van alle deelnemers werden MRI hersenscans gemaakt met de 1.5 Tesla Siemens Magnetom Symphony scanner. De dikte van de hersenschors en de hersenwindingen werden met behulp van FreeSurfer software onderzocht. Diagnoses werden vastgesteld met de Structured Clinical Interview for DSM-IV-TR Research Version. De Duur van de Onbehandelde Psychose (DOP) werd vastgesteld. Het functioneren werd op baseline en na 3 jaar gemeten met de Positive and Negative Syndrome Scale (PANNS) en de Global Assessment of Functioning score (GAF). Het bleek dat de hersenschors van personen met EPP significant dunner was dan bij de controlegroep. Dat was met name het geval in de rechter gyrus temporalis superior (bovenste slaapwinding) in de temporale kwab. Die verdunning breidde zich vaak uit tot de gyrus temporalis medius in de laterale temporale kwab. Daarnaast was het volume van de nucleus caudatus (staartkern) bij de EPP-groep significant kleiner dan bij de controlegroep. De nucleus caudatus heeft een belangrijke functie bij het leren en herinneren. Er werden geen verschillen tussen beide groepen gevonden met betrekking tot de hippocampus en de laterale ventrikels (hersenholtes). Tegen de verwachting in werden er geen verbanden gevonden tussen de geconstateerde hersenafwijkingen en het klinische functioneren na 3 jaar.
Scanlon C, Anderson-Schmidt H, Kilmartin L, McInerney S, Kenney J, McFarland J, Waldron M, Ambati S, Fullard A, Logan S, Hallahan B, Barker GJ, Elliott MA, McCarthy P, Cannon DM & McDonald C (2014). Cortical thinning and caudate abnormalities in first episode psychosis and their association with clinical outcome
Schizophrenia Research 159 (1): 36-42.
Trefwoord: Vroege Psychose
Uit meta-analyse blijkt dat ook personen met een Eerste Psychotische Periode (EPP) significant slechter gezichtsuitdrukkingen herkennen
Het goed kunnen herkennen van de zes “basisemoties” via gezichtuitdrukkingen is belangrijk voor het sociale functioneren. De zes basisemoties zijn: angst, vreugde, woede, verdriet, verbazing en afschuw. Bij mensen met chronische schizofrenie is vastgesteld dat ze moeite hebben emotionele informatie uit gezichtsuitdrukkingen af te leiden. Voor personen met een vroege psychose (< 18 jaar) of een eerste psychose ( > 18 jaar) is hierover nog weinig onderzoek gedaan. In deze Australische systematische review met meta-analyse was het doel om vast te stellen of gebreken in het goed kunnen herkennen van gezichtuitdrukkingen reeds aanwezig zijn bij personen met een vroege of een eerste psychose. De analyse werd gedaan volgens de Preferred Reporting Items for Systematic Reviews and Meta-Analyses (PRISMA). Er bleken slechts 12 studies aan de inclusiecriteria te voldoen, in totaal met 406 patiënten en 441 gezonde controles. Alle studies op één na waren cross-sectioneel. Het bleek dat patiënten in de vroege stadia van de stoornis significant slechter waren in het herkennen van emotionele gezichtsuitdrukkingen dan gezonde controles: de algemene gemiddelde effectgrootte was Cohen’s d = -0.88 (N=378, 95% BI=-1.42 tot -0.32). In elke studie was het gemiddelde van de patiëntengroep lager dan dat van de controlegroep. Sommige emoties waren voor de patiënten moeilijker te herkennen dan andere: het grootste gebrek gold voor afschuw, angst en verbazing; een matige gebrek gold voor verdriet en vreugde. Tussen de groepen waren er geen verschillen met betrekking tot het herkennen van boosheid en een neutrale uitdrukking. Reeds in dit vroege stadium van de stoornis blijkt het gebrek in het herkennen van emoties even groot als bij personen met chronische schizofrenie.
Barkl SJ, Lah S, Harris AWF & Williams LM (2014). Facial emotion identification in early-onset and first-episode psychosis: A systematic review with meta-analysis. Schizophrenia Research 159 (1): 62-69.
Trefwoord: Vroege Psychose
Systematische review: blijvende functionele handicaps bij mensen met een At-Risk Mental State (ARMS) worden voorspeld door negatieve symptomen, desorganisatie en neurocognitieve gebreken
Mensen die kwetsbaar zijn om een psychose te ontwikkelen worden vaak beschreven met begrippen als UltraHoog Risico (UHR) of At-Risk Mental State (ARMS). Het wordt steeds duidelijker dat mensen met ARMS slecht blijven functioneren ongeacht of ze al dan niet een psychose ontwikkelen. In deze Britse systematische review werd onderzocht welke specifieke factoren worden geassocieerd met of voorspellend zijn voor de functionele handicaps bij mensen met ARMS. Functioneren werd opgevat als uitkomsten van meetinstrumenten die de frequentie van, de kwaliteit van en/of de satisfactie met sociale, academische en werkgerelateerde activiteiten in kaart brengen. In de geïncludeerde 72 observationele- of interventie-studies werd vaak gebruik gemaakt van de Global Assessment of Functioning (GAF) en de Social and Occupational Functioning Assessment Scale (SOFAS). Uit de cross-sectionele studies komt een duidelijke associatie naar voren tussen negatieve symptomen en/of neurocognitieve beschadiging en het slecht blijven functioneren. Uit de longitudinale studies hebben de volgende factoren een voorspellende waarde op het slechte functioneren: negatieve symptomen, desorganisatie en neurocognitieve gebreken. Uit de interventiestudies bleek dat noch psychofarmaca noch cognitieve gedragstherapie zichtbare effecten hadden op het (sociale) functioneren. Een betere sociale cognitie hield significant verband met beter sociaal functioneren. De ARMS-patiënten vormen geen homogene groep: slechts een minderheid ontwikkelt een psychotische stoornis. Afgezwakte psychotische symptomen kunnen verschillende ontstaansgronden hebben. Negatieve symptomen, desorganisatie en cognitieve gebreken manifesteren zich al voordat de positieve symptomen zich voordoen.
Cotter J, Drake RJ, Bucci S, Firth J, Edge D & Yung AR (2014). What drives poor functioning in the at-risk mental state? A systematic review. Schizophrenia Research 159 (2-3): 267-277.
Trefwoord: Vroege Psychose
Vier symptoomgroepen die overeen kunnen komen met UHR-symptomen verklaren voor een deel dat niet iedereen met een psychoserisico daadwerkelijk psychotisch wordt
Sinds 20 jaar geleden Vroege Psychose behandeling werd ingevoerd blijken steeds minder mensen die door VIP-teams behandeld worden daadwerkelijk een psychose te ontwikkelen. In plaats van met UltraHoog Risico (UHR) op psychose wordt deze populatie steeds vaker aangeduid met Attentuated Psychosis Syndrome (APS) of Afgezwakt Psychose Syndroom. De auteurs van deze Zwitserse studie beweren dat, om elk risico uit te sluiten, een veel breder diagnostisch spectrum dan vroeger door de VIP-teams wordt behandeld. APS kan tot een echte psychose leiden, maar ook een fenotypische uitdrukking zijn van een andere onderliggende psychische stoornis. Vier symptoomgroepen of klinische kenmerken die vaak bij de APS-populatie worden gezien, maar die ook bij andere psychische stoornissen voorkomen, worden in dit artikel kritisch besproken: 1. Geïsoleerde hallucinaties; 2. Ongebruikelijke lichamelijke gewaarwordingen, hypochondrische angsten en coenesthesiopatische psychotische symptomen (d.w.z. eigenaardige stoornissen van het lichaamsgevoel); 3. Depersonalisatie; 4. Obsessief-compulsieve ideeën en waandenkbeelden. Van de 616 patiënten die ooit in de Bruderholz Vroege Psychose kliniek opgenomen zijn geweest bleken er 218 aan de UHR-criteria volgens het Structured Interview for Prodromal Syndromes (SIPS) te voldoen. Van de UHR-groep bleek 86.2% aan één van de vier hierboven genoemde symptoomgroepen te lijden. Bij de klinische beoordeling moet ook de Gestalt van deze symptoomgroepen meegenomen worden. Dan kan er een specifiekere diagnose gesteld en meer op maat gesneden hulp geboden worden.
Simon AE, Umbricht D, Lang UE & Borgwardt S (2014). Declining transition rates to psychosis: The role of diagnostic spectra and symptom overlaps in individuals with attenuated psychosis syndrome. Schizophrenia Research 159 (2-3): 292-298.
Trefwoord: Vroege Psychose
Cognitieve Remediatie Therapie (CRT) leidt bij mensen met een vroege psychose tot grotere verbeteringen van cognitieve functies en sociale competenties dan bij mensen met chronische schizofrenie
Mensen met schizofrenie hebben vaak al stoornissen in het dagelijks functioneren voordat psychotische symptomen zich voordoen. Functioneel herstel wordt geassocieerd met neurocognitieve stoornissen, zowel in het begin van de ziekte als later. Cognitieve Remediatie Therapie (CRT) is ontwikkeld om de cognitieve processsen die belangrijk zijn voor een productief dagelijks functioneren te verbeteren. Deze Amerikaanse studie is een secundaire analyse van een grote, oudere studie waarbij de effecten van CRT op een groep patiënten die de afgelopen 5 jaar een psychose had gekregen (n=12) werden vergeleken met die op een groep die al langer dan 15 jaar een psychotische stoornis had (n=27). Er werden data verzameld over: 1. Cognitie: de Brief Assessment of Cognition in Schizophrenia meet o.a. psychomotorische snelheid, informatieverwerking, werkgeheugen en executieve functies; 2. Klinische symptomen werden gemeten met de PANSS; 3. Sociale competenties werden o.a. gemeten met de Social Skills Performance Assessment; 4. Geobserveerd gedrag in het ‘echte’ leven van de patiënt werd vastgelegd door case managers met de Specific Levels of Functioning (SLOF). De CRT-interventie duurde 12 weken en bestond naast computeroefeningen uit begeleiding door therapeuten met als doel het leren toepassen van de cognitieve vaardigheden in het dagelijks leven. Het bleek dat beide groepen samen na de CRT-interventie significant beter scoorden op werkgeheugen en executieve functies, terwijl er ook verbeteringen waren voor de psychomotorische snelheid en informatieverwerking. Ten opzichte van de chronsiche groep waren de effecten van de CRT voor de vroege psychose groep significant groter voor: psychomotorische snelheid (F=6.2), executieve functies (F=7.5), informatieverwerking (F=4.1) en werkgerelateerde vaardigheden (F=5.7). Hoe eerder CRT werd aangeboden des te groter de verbeteringen in het neurocognitief functioneren waren.
Bowie CR, Grossman M, Gupta M, Oyewumi LK & Harvey PD (2014). Cognitive remediation in schizophrenia: efficacy and effectiveness in patients with early versus long-term course of illness. Early Intervention in Psychiatry 8 (1): 32–38.
Trefwoord: Vroege Psychose
Toevoeging van IPS-arbeidsdeskundige aan VIP-team verhoogt kansen op betaald werk of opleiding voor jonge mensen met een psychose
Ondanks het brede aanbod van Vroege Psychose hulpverlening (VIP) in het Verenigd Koninkrijk (en elders) vinden veel jonge mensen met een psychose het moeilijk om werk te vinden of om hun opleiding af te maken (waardoor ze niet aantrekkelijk zijn op de arbeidsmarkt). De Individuele Plaatsing en Steun (IPS) interventie is effectief in het aan regulier betaald werk helpen van mensen met een ernstige psychiatrische stoornis. In deze Britse naturalistische vergelijkingsstudie werd onderzocht wat het effect is van het voor één jaar toevoegen van een IPS-arbeidsdeskundige aan een VIP-team. Van twee VIP-regio’s (leeftijd van cliënten van 14 tot 35 jaar) in Noord-Oost Engeland werd de arbeidssituatie (of deelname aan scholing) van hun cliënten geïnventariseerd 6 en 1 maand(en) voordat aan één team een IPS-arbeidsdeskundige werd toegevoegd. Die situatie werd ook weer gemeten op het moment dat de arbeidsdeskundige stopte én 6 maanden daarna. Op baseline was in beide regio’s 75% van de cliënten werkloos en volgde rond de 10% een opleiding. Dit zijn slechtere cijfers dan gemiddeld in geheel Engeland, waar 45% van de VIP-cliënten werk heeft of een opleiding volgt. Na een jaar waren de cijfers voor de regio waar de arbeidsdeskundige was toegevoegd significant verbeterd: ‘slechts’ 62% was werkloos en 17% volgde een voltijds opleiding. In de andere regio was er niets veranderd. Zes maanden nadat de IPS-interventie was gestopt waren de werkloosheids- en opleidingscijfers weer teruggevallen tot het niveau van voor de interventie. De kans dat een cliënt die behandeld wordt door een team met een IPS-arbeidsdeskundige zinvolle activiteiten verricht (werk, opleiding of training) is twee keer zo groot als voor een cliënt in een team zonder arbeidsdeskundige (OR=2.1).
Dudley R, Nicholson M, Stott P & Spoors G (2014). Improving vocational outcomes of service users in an Early Intervention in Psychosis service. Early Intervention in Psychiatry 8 (1): 98–102.
Trefwoord: Vroege Psychose
Systematische review: e-mental health interventies die zelfmanagement bij personen met een psychotische stoornis bevorderen zijn bruikbaar en effectief
In deze Nederlandse systematische review (28 studies voldeden aan inclusiecriteria) werd onderzocht wat voor soort door ICT-technologie ondersteunde interventies er zijn ontwikkeld om zelfmanagement bij mensen met een psychotische stoornis te ondersteunen, wat de effecten van die interventies zijn en in hoeverre de cliënten bij de ontwikkeling van deze interventies zijn betrokken. Zelfmanagement wordt opgevat als het vermogen van cliënten om de regie te blijven voeren over hun behandeling en leven, vaak in overleg hulpverleners. In deze review werden 14 RTC’s en 14 haalbaarheidsstudies meegenomen. Voor de effectgroottes werden zo mogelijk de standardized mean differences uitgedrukt in Hedges’ g uitgerekend. Er werden 7 studies gevonden waarbij nieuw ontwikkelde e-mental health interventies voor psychoeducatie werden vergeleken met Care-As-Usual (CAU): het effect was gering: Hedges’ g=.37. Er werden vier studies gevonden die e-health hulpmiddelen hadden ontwikkeld om de medicatietrouw te vergroten: deze bleken zeer effectief: Hedges’ g=.92. Zes studies beschreven de effecten van e-health interventies gericht op het verbeteren van de communicatie met de hulpverlener en shared decision making. In vergelijking met CAU waren de effecten gering: Hedges’ g=.21. Daarnaast werden er studies gevonden met e-mental health interventies gericht op het managen van de leefstijl (b.v. stoppen met roken), het onderhouden van contacten met lotgenoten en real time zelfmonitoring. Er is nog weinig onderzoek naar de kosten-effectiviteit van dit soort interventies gedaan. Slechts bij één derde van de interventies waren cliënten bij de ontwikkeling betrokken. Het is duidelijk dat mensen met een psychotische stoornis gebruik kunnen en willen maken van e-health interventies. Geen enkele studie heeft negatieve effecten gevonden.
Van der Krieke L, Wunderink L, Emerencia AC, De Jonge P & Sytema S (2014). E–Mental Health Self-Management for Psychotic Disorders: State of the Art and Future Perspectives. Psychiatric Services 65(1): 33–49.
Trefwoord: Psychotische aandoeningen
Systematische review: 30% van de mensen met een Eerste Psychotische Periode (EPP) verbreekt contact met de hulpverlening
Een goede therapeutische relatie tussen hulpverlener en cliënt en continuïteit van zorg zijn van groot belang voor een effectieve eerste psychose hulpverlening. In deze Ierse systematische review (10 studies voldeden aan inclusiecriteria) werd onderzocht in welke mate drop-out of disengagement in de hulpverlening aan mensen met EPP voorkomt, welke definities over betrokkenheid bij de behandeling gebezigd worden en welke predictoren het beste de dropout voorspellen. Disengagement of het beëindigen van het contact met (of het niet meer betrokken zijn bij) de hulpverlening worden verschillend gedefinieerd. Vaak wordt alleen het al dan niet op de afspraak komen als maat gebruikt. Uit de gebruikte literatuur komt naar voren dat ongeveer 30% van de cliënten met een EPP het contact met de hulpverlening voortijdig verbreekt. De meest robuuste predictoren van drop out van cliënten met EPP zijn comorbide middelenmisbruik en het ontbreken van sociale steun van de familie. Bij andere predictoren waren de uitkomsten van de verschillende studies minder eenduidig: de ernst van de symptomen op baseline kan een predictor voor drop out zijn: hoe minder symptomen hoe eerder het contact verbroken wordt. Echter: sommigen hebben zulke ernstige symptomen dat ze niet in staat zijn contact op te nemen. Verschillende, conflicterende uitkomsten worden ook gevonden in studies waarin de invloed van de Duur van een Onbehandelde Psychose (DOP) of het al dan niet hebben van ziekte-inzicht op drop out werden onderzocht. De auteurs stellen dat de betrokkenheid bij de hulpverlening van de cliënten met EPP beter gemonitord moet worden. Hiervoor zou periodiek de Residential Rehabilitation Engagement Scale for Psychosis afgenomen kunnen worden. Het hoogste risico op drop out lopen degenen zonder ondersteuning van de familie of met een verslavingsprobleem.
Roisin Doyle, Niall Turner, Felicity Fanning, Daria Brennan, Laoise Renwick, Elizabeth Lawlor, Mary Clarke (2014). First-Episode Psychosis and Disengagement From Treatment: A Systematic Review. Psychiatric Services 65(5), pp. 603–611.
Trefwoord: Vroege Psychose
Flinke afname van intramurale opnames wegens eerste psychose door regionaal voorlichtings- en preventieprogramma gericht op vroege opsporing en verwijzing
In 2001 werd in de regio Greater Portland in de Amerikaanse staat Maine het Portland Identification and Early Referral program (PIER) geïmplementeerd. Het doel van PIER was om de incidentie van psychotische stoornissen te verminderen. PIER-medewerkers gaven tussen 2001 en 2007 aan meer dan 7200 hulpverleners, jeugdwerkers en onderwijsgevenden trainingen om prodromale tekenen van psychose bij 12 tot 35 jarigen te leren herkennen en de voordelen van vroege interventie en snelle verwijzing uit te leggen. PIER bood ook 24 maanden hulp aan de doorgestuurde jongeren gebaseerd op het Family-aided Assertive Community Treatment (FACT) model. De incidentie van eerste psychoses was niet bekend in Maine. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van de intramurale opnamecijfers wegens psychose van de Maine Health Data Organization (MHDO). De interventieregio Greater Portland werd vergeleken met drie andere stedelijke regio’s in Maine. In alle vier de regio’s werden eerst de maandelijkse opnamecijfers voor een eerste psychose over de twee jaar vóór de interventie opgespoord om die te vergelijken met de opnamecijfers over de periode 2001-2007. Om het effect te meten werd gebruik gemaakt van een Autoregressive integrated moving-average (ARIMA) model. In de periode 2001-2007 werden 404 personen naar het PIER team verwezen. Hiervan werden er 285 (71%) beoordeeld met de Structured Interview for Prodromal Syndromes (SIPS). Hiervan voldeden er 148 (37%) aan de criteria voor een prodromaal syndroom. Het aantal ziekhuisopnames wegens een eerste psychose nam in de interventieperiode ten opzichte van de periode daarvoor in Greater Portland significant af met 26% (95% BI=-64% tot -11%). In de controlegebieden nam het aantal opnames met 8% toe. In Greater Portland nam als gevolg van de PIER-interventie het aantal opnames in totaal met 34% af. Dit is dus een zeer succesvolle preventieve interventie.
McFarlane WR, Susser E, McCleary R, Verdi M, Lynch S, Williams & McKeague IW (2014). Reduction in Incidence of Hospitalizations for Psychotic Episodes Through Early Identification and Intervention. Psychiatric Services 5(10): 1194–1200.
Trefwoord: Vroege Psychose
Slechte prognose voor jongeren met een Eerste Psychotische Periode (EPP) die na hun eerste opname cannabis of stimulerende middelen blijven gebruiken
Veel jongeren die een psychose krijgen, gebruiken stimulerende middelen (cocaïne of amfetamine) én cannabis, waardoor het moeilijk is de effecten van elke drug apart te meten. In deze Australische studie werd op het niveau van de deelstaat New South Wales (NSW) voor een periode van 5 jaar (2005-2010) bekeken hoeveel eerste opnames (van personen tussen 15-29 jaar) er waren voor een eerste psychose (n=7772; follow up =7269) en hoeveel heropnames uit deze groep er in de twee jaar na de eerste opname volgden, met als doel te kijken of er een verband was tussen het gebruik van cannabis en/of stimulerende middelen (bij de eerste opname) en een eventuele heropname. Er werd gebruik gemaakt van de data van de openbare ziekenhuizen in NSW. Om vast te stellen of de jongeren drugs waren blijven gebruiken werd bij heropnames de Health of the Nation Outcome Scales (HoNOS) afgenomen. Er werden drie categorieën vastgesteld: 1. geen drugsprobleem (op baseline of voortdurend); 2. drugsprobleem is beëindigd (verslavingsstoornis bij eerste opname, maar duurt niet voort); 3. voortdurend drugsprobleem. Van de eerste opnamegroep had 30% een comorbide cannabisverslaving en 16% een comorbide stimulantia verslaving. Binnen de twee jaar werd 37% weer met een psychose opgenomen. Het heropnamecijfer was het hoogst voor de groep met een voortdurend drugsprobleem (66%; 95%BI 63-69), een stuk minder voor de groep die nooit drugs had gebruikt (50%; 95%BI 47-52) en het laagst voor de groep die gestopt was met drugsgebruik (40%; 95%BI 37-44). De grootste risicofactor voor heropname is niet het gebruik van cannabis of stimulerende middelen op baseline, maar het blijven gebruiken nadat de behandeling is gestart. Daarnaast lopen degenen die vóór hun opname wegens een psychose reeds behandeld waren voor een stimulantia verslaving een sterk verhoogd risico op heropname (Hazard Ratio=1.36).
Sara GE, Burgess PM, Malhi GS, Whiteford HA & Hall WC (2014). Cannabis and stimulant disorders and readmission 2 years after first-episode psychosis. British Journal of Psychiatry 204 (6): 448-453.
Trefwoord: Vroege Psychose
Bij mensen met een Eerste Psychotische Periode (EPP) kan onveilige gehechtheid voor een deel verklaren dat negatieve symptomen sterk aanwezig blijven
De gehechtheidsheorie van Bowlby kan voor een deel de aanpassing aan de invloed van ongunstige ervaringen in de jeugd verklaren. Ervaringen die een risicofactor voor psychose kunnen vormen. In deze prospectieve Schotse cohortstudie werd een groep mensen met EPP (n=79) 12 maanden gevolgd, waarbij met name gekeken werd of er een verband was tussen de mate waarin de persoon veilig gehecht was en het herstel van positieve en negatieve symptomen. Van iedereen in het cohort werd op baseline en na 6 en 12 maanden de Positive and Negative Syndrome Scale (PANNS) afgenomen –de PANNS bevat ook een item waarmee het ziekte-inzicht kan worden gemeten-, de Duur van een Onbehandelde Psychose (DOP) werd bepaald, en het Adult Attachment Interview (AAI) of Gehechtheidsbiografisch Interview (GBI) gehouden (n=54). Op grond van de Coherentie in de antwoorden van het GBI (CohT) worden de transcripten geclassificeerd als veilig, onveilig-gereserveerd of onveilig-gepreoccupeerd gehecht. De data werden geanalyseerd met behulp van multiple lineaire regressieanalyse en padanalyse. Het bleek dat 68,5% van het cohort een onveilige gehechtheidsrepresentatie had, 48,1% hoorde tot het type onveilig-gereserveerd en 20,4% tot het type onveilig-gepreoccupeerd. Er was een significant verband tussen een hogere CohT-score en een afname van de negatieve symptomen na 12 maanden: β=-0.307, t=-2.28, P=0.028. Uit het mediatiemodel kwam naar voren dat hoe meer iemand veiliger gehecht was (hogere CohT-score) des te beter het ziekte-inzicht, des te korter de DOP en des te meer de negatieve symptomen na 12 maanden waren afgenomen. Kortere DOP en meer ziekte-inzicht hadden een voorspellende waarde op het verbeteren van de positieve symptomen. Indirect heeft een veiligere gehechtheid invloed op een kortere DOP en een groter ziekte-inzicht. Gehechtheid geeft een kader om het proces van affectregulatie en herstel te begrijpen.
Gumley AI, Schwannauer M, Macbeth A, Fisher R, Clark S, Rattrie L, Fraser G, McCabe R, Blair A, Davidson K & Birchwood M (2014). Insight, duration of untreated psychosis and attachment in first-episode psychosis: prospective study of psychiatric recovery over 12-month follow-up. British Journal of Psychiatry 205 (1): 60-67.
Trefwoord: Vroege Psychose