Skip to: Signaleringen Vroege Psychose juni 2013

Kenniscentrum Phrenos website

Signaleringen Vroege Psychose juni 2013

Van personen met een klinisch hoog risico op psychose ontwikkelen degenen met minder ernstige subklinische positieve symptomen meestal geen psychose
Vroegtijdige herkenning van psychotische aandoeningen kan tot snelle behandeling leiden waardoor de prognose kan worden verbeterd. Er zijn verschillende modellen om het voorstadium van psychose prospectief te identificeren. Eén van deze is het construct  Clinical High Risk (CHR) of klinisch hoog risico. Echter: de meeste personen met CHR ontwikkelen géén psychose. In deze Amerikaanse studie werden 84 adolescenten met CHR-criteria én 58 “gezonde” personen twee jaar gevolgd en werd op baseline, na 3, 6, 12 en 24 maanden de volgende zaken gemeten: al dan niet psychose ontwikkeld én de mate van klinisch en functioneel herstel. Het doel was om op te sporen in hoeverre degenen die wel een psychose ontwikkelden verschillen van degenen die geen psychose ontwikkelden. Alle personen met CHR hadden een prodromaal syndroom volgens de criteria van de Structured Interview for Prodromal Syndromes (SIPS). De “gezonde” controlegroep had geen psychiatrische stoornissen volgens de DSM-IV. De loop van de klinische symptomen en de overgang naar psychose werd bepaald met de Scale of Prodromal Symptoms (SOPS). Het sociale- en rolfunctioneren werd gemeten met de Global Functioning Scale (GFS): GFS Social en GFS Role. Met behulp van survival analyses werd bepaald dat 30% van de CHR-personen na 2 jaar een psychose had ontwikkeld, terwijl 36% duidelijk minder symptomen had en 30% functioneel hersteld was. Er was een duidelijk verband tussen de waarschijnlijkheid van symptomatisch en functioneel herstel en minder subklinische positieve symptomen (attentuated positive symptoms-APS). Verder zijn snelle verbeteringen in positieve, negatieve en angst- en depressieve symptomen indicatoren dat er herstel en geen psychose optreedt. De groep CHR-personen bij wie de symptomen afnam lijkt qua ontwikkeling het meeste op “normale” adolescenten. Door een verfijning van de CHR-criteria kunnen mogelijk “vals-positieven” worden voorkomen.
Schlosser DA, Jacobson S, Chen Q,. Sugar CA, Niendam TA, Li G,. Bearden CE & Cannon TD (2012). Recovery From an At-Risk State: Clinical and Functional Outcomes of Putatively Prodromal Youth Who Do Not Develop Psychosis. Schizophrenia Bulletin 38(6), 1225-1233.
’s Werelds eerste online psychosociale interventie gericht op behoud van de voordelen van vroege interventie bij psychose bij eerste psychotische episode lijkt veelbelovend
Hoewel het lijkt dat Eerste Psychotische Episode (EPE)-patiënten meer dan 2 jaar vroege psychose interventie nodig hebben, wordt deze behandeling over het algemeen maximaal 2 jaar aangeboden. Om de effecten te behouden zijn er alternatieven nodig. In deze Australische studie (N=20) werden de haalbaarheid, accepteerbaarheid, veiligheid en potentiële klinische voordelen voor de periode van 1 maand getest van de eerste op het internet gebaseerde psychosociale interventie –HORYZONS genaamd- gericht op adolescente EPE-patiënten die recent uit intensieve behandeling ontslagen zijn. Het HORYZONS platform is gebaseerd op het Moderated On-line Social Therapy (MOST) model. MOST integreert peer-to-peer online sociaal netwerken, individueel afgestemde interactieve psychosociale interventies en betrokkenheid van GGz-deskundigen en moderatoren. Het systeem is ontwikkeld door een multidisciplinair team van klinisch psychologen, ICT-ers, experts op het gebied van gezondheidsinformatica, web designers en professionele schrijvers. Het bleek dat 70% van de deelnemers het systeem minimaal drie weken hebben gebruikt. De sociale netwerk functies (het “café” genoemd) werd door 95% van de deelnemers gebruikt. 60% had ten minste drie therapeutische modules afgerond. De meerderheid van de deelnemers voelde zich veilig, sociaal verbonden en gesterkt (“empowered”). Gedurende de maand van deze pilot was er een significante afname van depressieve symptomen zoals gemeten met de Calgary Depression Rating Scale (CDRS). HORYZONS is een veelbelovend systeem dat een bijdrage kan leveren aan het herstel van EPE-patiënten.
Alvarez-Jimenez M, Bendall S, Lederman R, Wadley G, Chinnery G, Vargas s, Larkin M, Killackey E, McGorry PD & Gleeson JF (2013). On the HORYZON: Moderated online social therapy for long-term recovery in first episode psychosis . Schizophrenia Research 143 (1), 143-149.
De beschadiging van de Theory of Mind (ToM) is bij Eerste Psychotische Episode (EPE)-patiënten even groot als bij chronisch schizofrene patiënten
Theory of Mind (ToM) is het vermogen om zich een beeld te vormen van het perspectief van een ander en indirect ook van zichzelf. Een slecht ontwikkeld ToM wordt als een wezenlijk kenmerk van schizofrenie gezien. Bijna alle evidentie hiervoor is gebaseerd op studies bij chronische patiënten. In deze Australische meta-analyse worden de ToM-scores van 3005 personen met een Eerste Psychotische Episode (EPE), patiënten met een ultrahoog risico op psychose (UHR), verwanten van deze beide groepen die geen stoornis hebben vergeleken met de scores van 1351 gezonde personen uit controle groepen. Er werden 21 studies in deze meta-analyse meegenomen. ToM werd gemeten met o.a. verbale of visuele ToM taken, hinting taken, ogen test, visuele grappen taak, The Awareness of Social Inference Test (TASIT) of de Movie for Assessment of Social Cognition (MASC). De effect maten werden in Cohen’s d berekend. In vergelijking met gezonde controls (N=929) scoorden de verwanten (zonder psychotische symptomen) (N=2388) significant slechter (d=0.37). ToM was significant beschadigd bij UHR-patiënten (N=332) in vergelijking met gezonde controls (N=249) (d=0.45). EPE-patiënten (N=285) scoorden nog veel slechter op de ToM-scores dan de andere twee groepen, ook in vergelijking met gezonde controls (N=228) (d=1.0). Uit deze meta-analyse blijkt dat flinke beschadigingen van de ToM al bij het begin van de schizofrene stoornis aanwezig zijn. Dit kan niet verklaard worden uit de chroniciteit van de stoornis of door langdurig gebruik van psychofarmaca. Omdat de ToM beschadigingen ook bij de verwanten van de schizofrene patiënten en de UHR-patiënten aanzienlijk zijn en dit ook in grote mate voorkomt bij de bipolaire stoornis, lijkt het erop dat een gebrekkig ontwikkelde ToM eerder een kenmerkende marker is voor psychose dan voor schizofrenie.
Bora E & Pantelis C (2013). Theory of mind impairments in first-episode psychosis, individuals at ultra-high risk for psychosis and in first-degree relatives of schizophrenia: Systematic review and meta-analysis. Schizophrenia Research 144 (1), 31-36
De voorspelbaarheid van het ontstaan van een psychose kan worden verbeterd door data van familie en klinische hoog risico personen te combineren en deze te berekenen met zelflerende algoritmes
Het is nog steeds erg moeilijk om bij individuen het ontstaan van psychoses te voorspellen. In deze Amerikaanse systematische review werd gezocht naar studies over de methodes en de prestaties van voorspellende modellen die pogen het risico op psychoses zo nauwkeurig mogelijk te voorspellen. Inclusiecriteria waren: 1. Er moet meer dan één voorspellende variabele voor het ontstaan van de psychose of schizofrenie worden gebruikt; 2. De deelnemers aan de onderzoeken moesten óf familiair (genetisch) risico lopen óf tot een klinisch hoog risico (CHR) groep behoren. In totaal werden 18 studies geïncludeerd. De meest veelbelovende voorspellers voor het ontstaan van psychose waren berekeningen met data verzameld met kwaliteit van leven of algemeen functioneren meetinstrumenten (zoals Global Assessment of Functioning – GAF en Premorbid Adjustment Scale – PAS) en data van hersenscans, vooral als er met deze data gerekend werd met behulp van voorspellende model algoritmes zoals de Support Vector Machine (SVM). SVM is een zelflerende algoritme uit de Artificial Intelligence (AI). Vier studies die SVM gebruikten scoorden een specificiteit en een sensitiviteit van 100% tot 78%. Dit waren studies die met gegevens van hersenscans of neurocognitieve testen werkten. De 14 studies die meer algemene lineaire regressie modellen gebruikten scoorden op genoemde dimensies tussen de 67% en 81%. Over het algemeen zijn de prestaties van de voorspellende modellen voor psychose nog bescheiden.
Strobl EV, Eack SM, Swaminathan V, Visweswaran S (2012). Predicting the risk of psychosis onset: advances and prospects. Early Intervention in Psychiatry 6 (4), 368–379.
Zorgmijdende adolescenten met ernstige psychiatrische problemen hebben duidelijk baat bij een aangepaste vorm van Assertive Community Treatment (ACT)
Deze Zwitserse pilot studie doet verslag van de effecten van een aangepaste ACT-interventie voor een groep adolescenten (13 tot 18 jaar) met psychiatrische problemen (N=35) die moeilijk tot behandeling te motiveren zijn. Een case manager zocht actief contact met de cliënten, voerde regelmatig gesprekken met hen in hun eigen omgeving (o.a. bij familie of op school) en schakelde andere hulpverleners in als dat noodzakelijk werd geacht. Gemiddeld duurde de ACT-interventie per persoon 4 maanden. De helft van de cliënten had psychotische stoornissen, de anderen stemmings-, angst- of gedragsstoornissen. Gemiddeld werden er 20 gesprekken per persoon gevoerd. De effecten werden gemeten door bij het begin en aan het einde van de pilot bij alle deelnemers de Health of the Nation Outcome Scales for Children and Adolescents (HoNOSCA) af te nemen. Het lijkt erop alsof de interventie een significante verbetering op een aantal domeinen tot gevolg heeft. De totale HoNOSCA score nam significant toe (d=1.27). Verder waren er significante verbeteringen op de volgende items: hyperactiviteit/op problemen focussen, schoolse vaardigheden, niet-organische somatische symptomen, emotionele symptomen , contacten met peers, contacten met gezinsleden en aanwezigheid op school. De aangepaste ACT-interventie lijkt de geestelijke gezondheid en het functioneren van moeilijk behandelbare adolescenten te verbeteren. Er is behoefte aan een gecontroleerde studie voor deze interventie.
Baier V, Favrod J, Ferrari P, Koch N & Holzer L (2013). Early tailored assertive community case management for hard-to-engage adolescents suffering from psychiatric disorders: an exploratory pilot study. Early Intervention in Psychiatry 7 (1), 94–99.
Een IPS-trajectbegeleider toevoegen aan een team vroege interventie bij psychose verhoogt kansen op werk of opleiding voor jongvolwassenen met een psychotische stoornis
Veel personen met een psychose hebben geen toegang tot betekenisvolle of lonende educatieve of beroepsmatige activiteiten. De focus bij Vroege Interventie Psychose teams ligt meer bij effectieve symptoom reductie. In deze Engelse studie werd gekeken of het tijdelijk toevoegen van een IPS-trajectbegeleider –die zo modelgetrouw mogelijk volgens de principes van Individual Placement and Support (IPS) werkte- effect had op de arbeidsparticipatie van de deelnemers van een vroege interventie bij psychose (EIP) dienst in Noord-West Engeland. Op vier momenten werd bij twee verschillende diensten de mate van werkloosheid en deelname aan een opleiding of training gemeten. Gedurende één jaar werd aan een van de EIP-diensten een IPS-trajectbegeleider toegevoegd. De deelnemers waren tussen de 18 en 34 jaar. In de regio was het werkloosheidspercentage voor de leeftijdsgroep 16 tot 24 jaar 21%. In beide EIP-diensten lag de werkloosheid van de deelnemers vóór de interventie op 75%. De aantallen per dienst varieerden van 76 tot 101 cliënten. Gedurende het jaar van de interventie van de IPS-begeleider daalde de werkloosheid in die dienst naar 62%, terwijl in de andere dienst de werkloosheid gelijk bleef. Een half jaar nadat de IPS-begeleider gestopt was lag de werkloosheid weer rond de 75%, bij beide diensten. Het bleek dat de meeste van de deelnemers begeleid werden naar het oppakken van een opleiding. Degenen die door de dienst geholpen werden waar de IPS-begeleider in mee draaide hadden in die tijd tweemaal zo veel kans om betrokken te raken bij betekenisvolle activiteiten. IPS aan vroege psychose interventie toevoegen kan de kans op herstel vergroten.
Dudley R, Nicholson M, Stott P & Spoors G (2013). Improving vocational outcomes of service users in an Early Intervention in Psychosis service. Early Intervention in Psychiatry. Article first published online: 14 MAR 2013.
Ook bij Eerste Psychotische Episode (EPE)-cliënten lijkt de Social Cognition and Interaction Training (SCIT) het sociaal-cognitieve functioneren te verbeteren
De Social Cognition and Interaction Training (SCIT) is bewezen effectief in het verbeteren van emotionele perceptie, sociale perceptie, Theory of Mind (ToM) en attributiestijl bij cliënten met schizofrenie. Deze Engelse haalbaarheidsstudie is het eerste onderzoek waarbij de effecten van SCIT bij een kleine groep (N=9; hebben hele training afgemaakt; 16 tot 26 jaar) Eerste Psychotische Episode (EPE)-cliënten worden gemeten. In sessies van 2 uur per week werd het SCIT-programma gedurende 10 weken in twee groepen aangeboden. SCIT bestaat uit: 1. emotionele herkenningstraining in sociale context; 2. leren herkennen van verschillende attributiestijlen; 3. integreren van deze vaardigheden in real-life situaties. Om effecten te meten werden bij alle deelnemers op baseline en na de interventie gemeten: a. emotionele perceptie met de Diagnostic Analysis of Nonverbal Accuracy-2 (DANVA-2); b. ToM met hinting taak én Picture Sequencing Task (PST); c. attributie vooroordelen met de Internal Personal and Situational Attributions Questionnaire (IPSAQ); d. sociaal functioneren met de Social and Occupational Functioning Assessment Scale (SOFAS) en de Global Functioning
Scales (GFS); e. psychopathologie met de Brief Psychiatric Rating Scale (BPRS), de Scale for the Assessment of Negative Symptoms (SANS) en de Centre for Epidemiological Studies Depression scale (CESD). Ondanks de geringe omvang van deze studie bleken de deelnemers een significante verbetering in de emotionele perceptie van laag-intensieve gezichten (F=5.85) te scoren. De totale score op de DANVA was ook duidelijk beter (F=4.22). Daarnaast waren er verbeteringen voor de SOFAS en de GFS. De SCIT kan ook bij jongvolwassene EPE-cliënten worden ingezet.
Bartholomeusz CF, Kelly Allott, Killackey E, Liu P, Wood SJ & Thompson A (2013). Social cognition training as an intervention for improving functional outcome in first-episode psychosis: a feasibility study. Early Intervention in Psychiatry: Article first published online: 28 FEB 2013
Statistische aanwijzingen dat vroege interventie bij eerste psychose op lange termijn kosteneffectief is ten opzichte van standaard behandeling
Deze Deense RCT is het eerste langetermijnonderzoek waarin de kosteneffectiviteit van een vroege interventie bij een eerste psychose (OPUS genaamd) wordt vergeleken met die van een standaard behandeling. Alle patiënten die zich in een periode van 2 jaar met een psychose bij de GGz in twee steden hebben aangemeld, werden at random toegewezen aan OPUS of standaard behandeling en 5 jaar gevolgd. Van 151 OPUS-patiënten en 150 controle patiënten konden alle data worden verzameld. Met behulp van de Incremental Cost-Effectiveness Ratio (ICER) werden alle gezondheidszorg kosten van alle 301 geïncludeerde patiënten verzameld. Na 2 en na 5 jaar werd het klinisch functioneren met de Global Assessment of Functioning-Function (GAF-F) gemeten. Het bleek dat na 5 jaar de gemiddelde totale kosten van OPUS (€123.683) niet significant lager waren dan die van de standaardbehandeling (€ 148.751). Na twee jaar waren de GAF-scores van de OPUS-groep significant beter dan die van de controle groep, maar na vijf jaar waren er geen significante verschillen meer tussen beide groepen. Met behulp van de statistische bootstrap-procedure kon worden aangetoond dat OPUS in 70% van de 2000 replicaties van de steekproef kosteneffectiever is dan de standaard behandeling. Als men bereid is €50.000 per patiënt meer te betalen neemt de waarschijnlijk van de effectiviteit van OPUS toe tot 80%.
Hastrup LH, Kronborg C, Bertelsen M, Jeppesen P, Jorgensen P, Petersen L, Thorup A, Simonsen E & Nordentoft M (2013). Cost-effectiveness of early intervention in first-episode psychosis: economic evaluation of a randomised controlled trial (the OPUS study). British Journal of Psychiatry 202 (1), 35-41.
Psychoeducatie kan publiek stigma ten opzichte van adolescenten met een psychose risico syndroom temperen
Het psychose risico syndroom heeft een voorspellende waarde van ongeveer 35%. Meer dan 60% van de personen met dit label krijgt dus geen psychose. Alle adolescenten en jongvolwassenen die het label ‘kans op psychose’ krijgen opgeplakt lopen risico op publiek stigma, ook bij hun leeftijdsgenoten, die in die ontwikkelingsfase erg belangrijk zijn. Twee belangrijke stigma domeinen zijn: 1. stereotyperen en 2. verlies van status en discriminatie. In deze Amerikaanse studie (N=153; 18+ studenten) werd met behulp van vignetten onderzocht in hoeverre de mate van stigma –in de domeinen stereotypering en discriminatie- die door de diagnose ‘risico op psychose’ wordt uitgelokt verschilt van die van andere diagnostische labels (depressie; angststoornis; schizofrenie). Bij één van de vignetten werd expliciet vermeld dat van alle personen met een psychose risico syndroom slechts 35% binnen 2,5 jaar ook daadwerkelijk een psychose krijgt. De verschillende vignetten werden at random toegewezen. In vergelijking met de labels voor niet-psychotische stoornissen, lokte schizofrenie meer negatieve stereotypering uit. De respondenten gaven bij het vignet over personen met een kans op psychose aan meer sociale afstand te willen en waren minder geneigd om deze personen te helpen in vergelijking met de andere diagnoses. Er bleek geen verschil in stigma tussen risico op psychose en schizofrenie. De mate van stigma was wel beduidend lager bij de vignetten waarbij accurate informatie over psychoses werd vermeld. Goede psychoeducatie over psychoses op scholen en universiteiten kan de kans op stigma doen afnemen.
Yang LH, Anglin DM, Wonpat-Borja AJ, Opler MG, Greenspoon M & Corcoran CM (2013). Public Stigma Associated With Psychosis Risk Syndrome in a College Population: Implications for Peer Intervention. Psychiatric Services 64 (3), 284-28

Back To Top