Mensen in een sociale uitkering hebben vaak een slechte geestelijke gezondheid (GG). Hoe de causale verbanden eruit zien tussen deze twee fenomenen is het onderwerp van deze Australische studie: 1. Is de GG van uitkeringsgerechtigden zo slecht vanwege een onderliggende kwetsbaarheid? 2. Komen ze in een uitkering omdat hun GG zo slecht is? 3. Wordt hun GG slechter omdat ze in een uitkering zitten? De langetermijnassociaties tussen GG en het ontvangen van een uitkering werden onderzocht door negen jaar lang (2001-2009) de data uit de representatieve jaarlijkse Household, Income and Labour Dynamics (HILDA) survey te analyseren (N=11701). De GG wordt in HILDA gemeten met behulp van de Short Form 36 (SF-36) vragenlijst. Er worden zeven soorten sociale uitkeringen onderscheiden: uitkeringen aan ouders (2 soorten), studiefinanciering, werkloosheidsuitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkering, uitkeringen voor volwassenen (o.a. weduwen en veteranen), en andere uitkeringen. Met behulp van regressie analyses werden verbanden tussen GG en uitkeringen berekend, gecorrigeerd voor andere variabelen. Sociaal-demografische en financiële variabelen verklaren de associatie tussen GG en het krijgen van een uitkering bij ouders en studenten. Degenen die een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen hebben een slechtere GG ongeacht hun persoonlijke, sociale of financiële omstandigheden. Hun GG was ook slechter tijdens de perioden dat ze geen uitkering kregen. Voor een groot deel kan het verband tussen een slechte GG en het hebben van een uitkering verklaard worden door een onderliggende kwetsbaarheid. Maar dat geldt niet voor alle groepen met een uitkering. Soms leidt het hebben van een uitkering tot een slechtere GG, omdat hiervan een demoraliserend effect uitgaat.
Kiely KM & Butterworth P (2013). Social disadvantage and individual vulnerability: A longitudinal investigation of welfare receipt and mental health in Australia. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry 47 (7), 654-666.