Personen met een psychische stoornis kunnen lijden onder drie vormen van stigma: publiek stigma, zelf-stigma en label vermijding. Bij publiek stigma gaat het om stereotypering door de meerderheid van een groep met een bepaald kenmerk (b.v. psychische stoornis). Als het publieke stigma door de gestigmatiseerde groep wordt geïnternaliseerd spreken we van zelf-stigma. Bij label vermijding gaat het om mensen met een psychisch probleem die geen hulp zoeken om geen slachtoffer van stigmatisering te worden. Het toekennen van diagnoses kan stigma doen toenemen door het sociaal-cognitieve proces van groupness –de ggz-patiënten worden als één groep opgevat-, waarbij die groep als een homogene en onveranderbare groep wordt gezien. In de DSM-V wil men met dimensies (schalen) gaan werken in plaats van met categorieën. Nu is een diagnose aan- of afwezig, bij de DSM-V heb je meer of minder ernstige symptomen op allerlei dimensies. De kans op een proces van groupness neemt hierdoor af. Nieuw in de DSM-V zijn de risico-inschattingen, b.v. het psychosis risk syndrome. Dit is klinisch relevant maar veel meer personen kunnen nu een diagnose krijgen met onbedoelde stigmatiserende effecten.
Ben-Zeev D, Young MA & Corrigan PW (2010). DSM-V and the stigma of mental illness. Journal of Mental Health 19 (4), 318–327