Theoretisch gezien zou stigma moeten verminderen als ‘gewone’ mensen in contact komen met personen met een ernstige psychiatrische aandoening (EPA), maar dat blijkt niet uit de praktijk. In deze Belgische survey (N=1166; representatieve steekproef) werd gekeken of er een verband is tussen de mate van intimiteit en de kenmerken van het contact tussen EPA en ‘gewone’ mensen en de mate van stigma. De houding ten opzichte van EPA werd gemeten met de Community Mental Health Ideology scale (CMHI), een subschaal van de Community Attitudes toward the Mentally Ill scale (CAMI). Iedere respondent werd op een van de volgende ’type contact’ categorieën ingedeeld: 1. Eigen ervaring; 2. Familielid heeft behandeling gehad; 3. Kent iemand die behandeling heeft gehad; 4. Heeft wel eens contact gehad met een EPA; 5. Heeft nooit contact gehad. Bij de kenmerken van het contact werd gemeten: a. emotionele reactie (angst of compassie ten opzichte van EPA); b opvatting over effectiviteit van behandeling. Het blijkt dat er een significante samenhang is tussen de mate van tolerantie ten opzichte van EPA en de mate van intimiteit van het contact met EPA (eigen ervaring: B=1.377; familielid: B=1.198; geen contact: B=-1.124). Van degenen die alleen publiek contact met EPA hadden, hebben alleen degenen die compassie met EPA hebben een tolerante houding (B=1.796). Degenen die bang voor EPA zijn hebben vooral een stigmatiserende houding (B=-1.641). Van de subgroep die intiem contact heeft met EPA hebben degenen die denken dat de behandeling effectief is een tolerante houding (B=1.211).
Pattyn E, Verhaeghe M & Bracke P (2013). Attitudes Toward Community Mental Health Care: The Contact Paradox Revisited. Community Mental Health Journal 49 (3), 292-302.