Kenniscentrum Phrenos website

Cognitieve therapie kan bij personen met een Psychose Risico Syndroom de mate van zelfstigma doen afnemen

Er is debat over de vraag of je mensen met een psychose risico syndroom of At-Risk Mental Health State (ARMS) al in dat vroege stadium behandeling moet aanbieden (een zeer groot deel van deze groep krijgt geen psychose). Het zou kunnen dat het aanbieden van b.v. cognitieve therapie bij deze groep tot een toename van het geïnternaliseerde stigma of zelfstigma leidt. In deze Britse RCT werden gegevens uit de Early Detection and Intervention Evaluation 2 (EDIE-2) trial geanalyseerd om te kijken of er verschil in zelfstigma was tussen een groep (leeftijd tussen 14 en 35 jaar) die alleen regelmatig monitoring van symptomen kreeg (N=144) en een groep die behalve monitoring óók een jaar lang cognitieve therapie kreeg (N=144). Symptomen en ervaringen werden gemeten met de Comprehensive Assessment of At-Risk Mental States (CAARMS), zelfstigma met de Personal Beliefs about Experiences Questionnaire (PBEQ) – met name de schaal voor negatieve beoordeling van ongewone ervaringen en de schaal die ervaren sociale acceptatie van ongewone ervaringen meet. Er werd gemeten op baseline, na 6, 12, 18 en 24 maanden. De primaire uitkomstmaat was: veranderingen in het zelfstigma. Na 12 maanden waren de ‘negatieve beoordeling’ scores voor de cognitieve therapiegroep 1.36 lager dan die voor de controlegroep. Na twee jaar was deze maat voor zelfstigma voor beide groepen significant afgenomen. De ‘sociale acceptatie’ scores namen bij beide groepen iets toe. Voor personen met een ARMS die cognitieve therapie krijgen neemt zelfstigma zeker niet af, maar lijkt cognitieve therapie tot minder zelfstigma te leiden.
Morrison AP, Birchwood M, Pyle M, Flach C, Stewart SLK, Byrne R, Patterson P, Jones PB et al (2013). Impact of cognitive therapy on internalised stigma in people with at-risk mental states. British Journal of Psychiatry 203 (2), 140-145.

Back To Top